Bijgewerkt op 04 november 2020
Tijdens de beenzetting in stap worden de benen beurtelings verplaatst, waarbij de hoefslagen elkaar met gelijke tussenpozen opvolgen. Is dit niet het geval dan is de gang, onzuiver, hetgeen je dus op het gehoor kan beoordelen.
In stap worden de benen verplaatst in onderstaande volgorde, beginnend met de linkerzijde van het paard: linksachter – linksvoor – rechtsachter – rechtsvoor enzovoort.
Bij bekijken van een paard met een natuurlijke stap, is zichtbaar dat het voorbeen iets later in beweging komt dan het laterale achterbeen. Er zijn steeds twee of drie voeten op de grond, dus is er geen zweefmoment. In vrije stap treedt de achtervoet in of voorbij de indruk van de voorvoet. Om te voorkomen dat de achtervoet op de voorvoet land, wordt de voorvoet tijdig opgelicht zodat het lichaam, een ogenblik ondersteund wordt door een lateraal paar benen dat wil zeggen het paar aan éénzelfde zijde, dus rechts of links.
Tactmatigheid van de stap
In stap is het voor de ruiter voelbaar dat er een verband is tussen de beweging van het hoofd en het opnemen en neerzetten van de benen. Om bijvoorbeeld het rechter voorbeen ‘op te nemen’ brengt het paard zijn hoofd naar links, waardoor rechtsvoor ontlast wordt en opgenomen kan worden. Bovendien is deze verplaatsing van het hoofd naar links gunstig voor de werking van de spieren van het rechterbeen, want het been wordt even ontlast. Bij het neerzetten van dit been wordt het hoofd naar rechts bewogen waardoor linksvoor ontlast wordt, dat het kan worden opgenomen en naar voren gebracht. Daarop gaat het hoofd weer naar links enzovoort. Gelijktijdig met deze zijwaartse verplaatsingen wordt het hoofd bij iedere pas ook iets opgelicht en naar voren gebracht, waarna het weer iets zakt. Het paard loopt als het ware naar links en naar rechts te knikken, waarbij de bewegingen van hoofd en hals vooraf gaan aan die van de voorbenen. Er ontstaat op deze wijze in stap een schommelende beweging.
Ook de achterbenen worden bij de verplaatsing beurtelings ontlast en belast, terwijl de wervelkolom bij het naar voren brengen van een achterbeen aan die zijde iets wordt ingebogen. Door al deze bewegingen van hoofd, hals, achterbenen en romp heeft kortstondig een geringe zijwaarts verschuiving van het zwaartepunt plaats, waardoor in de stap het lichaam even door het voor- en het achterbeen aan dezelfde zijde wordt ondersteund.
Het samenspel van de beweging van de lichaamsdelen
Bij het paard dat zich op een natuurlijke wijze voortbeweegt zijn niet alleen de benen in beweging; alle lichaamsdelen werken op zo´n manier samen die de minste krachtsinspanning vraagt. De voortbeweging blijft niet alleen beperkt tot het verplaatsen van de benen, maar gaat samen met beweging van rug, hoofd en hals. De beweging van hoofd en hals hebben tot doel de krachtsinspanning van het paard tot een minimum te beperken.
Om te vergelijken; wanneer een mens tijdens het lopen de armen op de natuurlijke wijze de armen laat mee bewegen, vraagt deze voortbeweging hem minder inspanning dan wanneer hij hetzelfde doet met dwangmatig stilgehouden armen. Hetzelfde geldt voor het paard en daarom zal, de stap waarbij het in zijn vrije beweging wordt belemmerd, meer inspanning vragen dan voortbewegen op vrije natuurlijke wijze.
Het samenspel van de beweging van de lichaamsdelen hetwelk leidt tot economisch gebruik van krachten, vereist een harmonische samenwerking van alle skeletspieren. Er is een natuurlijke coördinatie van spierwerking die specifiek is voor iedere beweging. Zolang deze coördinatie blijft bestaan zal de beweging ongewijzigd voortgang hebben. Verandering van coördinatie zal ook een andere beweging ten gevolge hebben, bijvoorbeeld een andere gang of, indien deze niet verandert, een andere houding in die gang.
Bron: Ken uw paard H.Treffers pagina 212
Bijvoorbeeld: een paard beweegt zich in vrije stap over een effen bodem, bij het naderen van balkjes op de grond strekt het de hals, waarbij een geheel andere houding wordt aangenomen om over de balkjes te kunnen stappen. Het is dus niet logisch om een paard dat over balkjes gaat een houding op te leggen. Dit is in strijdt met vrijheid van beweging, het paard moet instaat zijn om op eigen initiatief de hals te strekken om de vereiste houding aan te nemen.
De verandering in houding bij het naderen van de balkjes blijft niet beperkt tot het strekken van de hals maar werkt door in het gehele paardenlichaam:
- Het naar voren en omlaag brengen van het hoofd is een direct gevolg van de werking van de halsspieren. Deze oefenen door hun verbinding met schouderblad en opperarm invloed uit op de bewegingen van de voorbenen.
- Het omlaag brengen van het hoofd beïnvloedt, door de verbinding tussen hals en rug dat het voorste deel van de rug licht gewelfd wordt.
- Doordat het strekken van de hals verplaatst het zwaartepunt naar voren, hierdoor functioneert de achterhand anders. Want de achtervoeten worden verder naar voren geplaatst. Dit is nodig om in evenwicht te blijven.
De ophoudende hand
Het is nu duidelijk dat het gehele paard betrokken is in de verandering van de houding waarbij een aangepaste samenwerking van de spieren noodzakelijk is; uit de eerst gecoördineerde beweging ontstaat een nieuwe gecoördineerde beweging enzovoort.
Bijvoorbeeld: wordt in stap de bewegingen van het hoofd en de hals afgeremd, dan slaat dit automatisch terug op de andere bewegingen, denk bijvoorbeeld aan de lengte van de passen. Dus wanneer bij een paard in stap, de ruiter tijdens de op een volgende passen de ophoudende hand gebruikt, zal de natuurlijke bewegingen van het hoofd en de hals worden afgeremd. En dan zal de gehele voorwaartse beweging afremmen, én uiteindelijk stoppen, dit is wat er gebeurt tijdens een overgang naar halthouden.
Het ophouden van de rechter teugel op het moment dat het hoofd en hals naar links bewegen. En hierna het ophouden van de linker teugel op het moment dat hoofd en hals naar rechts bewegen, vermindert de zijwaartse gewichtsverschuivingen, die samengaan met een verplaatsing van de voorbenen, het gevolg hiervan is de achterbenen minder krachtig stuwen. Dit is een doorgaande inwerking die zich voortplant van het hoofd tot achtervoet.
Wordt het ophouden van de rechter en de linker teugel om beurten, in de tact van de beweging herhaald, dan zal het paard, na enkele passen gaan stilstaan. Dit ophouden gebeuren niet door de handen achterwaarts te brengen, zodat de beweging van hoofd en hals wordt stopgezet. De beweging blijven doorgaan, waarbij de hand de tact van de bewegingen steeds meer afremt. Hetgeen de werking van de spieren wel belemmert maar de coördinatie tussen hoofd, hals, romp en benen niet verbreekt, want een dergelijke doorgaande werking van de ophoudende hand is alleen mogelijk zolang de coördinatie blijft bestaan.