Bijgewerkt op 15 november 2020
De basishulpen worden gelijktijdig met de houding en zit geleerd. De progressie bij het onderwijzen van de houding en zit hangt grotendeels af van de behendigheid van de ruiter. Hiermee doel ik op het sturen en het voorwaarts houden van zijn paard. Want het efficiënt leren van de houding en zit alleen mogelijk is als ruiters zich ordelijk in de rijbak kunnen verdelen.
Op het basisniveau leert de ruiter enkelvoudige hulpen. Om vereiste handelingen tijdens het paardrijden uit te voeren. Deze deze handelingen zijn in het voorgaande artikel algemene doelen beschreven.
Als je de doelen van het basisniveau toepast tijdens verschillende gangen en bewegingen dan kom je tot de volgende aanbevelingen voor de basishulpen:
tijdens het stilstaan
Bij het stilstaan moeten de benen ontspannen zijn. En de teugels los, liefst doorhangend. Als het paard onrustig is, houdt hem dan zachtjes met de teugels tegen. En spreek hem kalmerend toe om hem te ontspannen.
voorwaarts in stap gaan
Om in stap vooruit te gaan. Geeft je de stemhulp ‘stap’. En je laat een fractie van een seconden later de kuiten zachtjes tegen de ronding van de buik vallen. Tijdens het voorwaarts gaan moeten de teugels los zijn.
Als het paard te langzaam stapt, herhaal dan de hulpen in dezelfde volgorde.
onbedoeld aandraaft
Als het paard onbedoeld in draf gaat, zeg je herhaaldelijk op een lang gerekte wijze ‘staaáp’. En volg dit op met de teugels verkorten en de ellebogen rustig naar achter en naar voren te bewegen. Op het moment dat het paard stapt, dan breng je je armen iets vooruit. Hierdoor is de verbinding met het paardenhoofd los-vast. Als het paard helemaal rustig is dan laat je de teugels los. En beloon hem met je stem, ‘goed gedaan!’.
het paard is opgewonden
Als het paard onbedoeld in draf gaat, niet omdat hij je hulpen verkeerd heeft begrepen. Maar omdat hij opgewonden is geraakt, praat je rustig tegen hem terwijl je herhaaldelijk ‘staaáp’ zegt. En volg dit op met de teugels verkorten en de ellebogen rustig met de zelfde kracht naar achter en naar voren te bewegen. Deze beweging voorkomt dat de ruiter blijft trekken. Door de armen een beetje naar voren te bewegen kan het paard het hooft en de hals ontspannen en vrij gebruiken om zijn balans te hervinden.
Pas in deze gevallen op dat je het paard niet onbedoeld met de benen knijpt. En als hij weer regelmatig en rustig stapt, laat je de teugels volledig los.
in draf gaan
De aanpak om in draf te gaan is precies hetzelfde als van stilstaan in van stap te gaan. De kuiten worden iets nadrukkelijker gebruikt. En stemhulp ‘drrráf’ wordt met een krachtiger intonatie uitgesproken. Zodra de draf is begonnen, probeer je eerst in het ritme van het paard licht te rijden.
draaft te langzaam
Als het paard te langzaam gaat moedig je hem met een stemhulp aan; ‘vooruit’.
Gelukkig gaan de meeste paarden makkelijk in draf. Mijn ervaring is dat ze vaak in een snel ritme gaan. En daardoor een hoog tempo hebben. Dus aan drijven is meestal niet nodig. Wanneer het tempo toch te langzaam is moet er met de kuiten worden aangedreven. Dit is voor een beginnende ruiter vaak een ingewikkelde actie.
draaft te snel
En als het paard te snel gaat verkort je de teugels en beweeg je de ellebogen rustig naar voor en achter. En je praat rustig tegen hem en zeg ‘langzáaaam’. Op het moment dat het tempo goed is, beloon je hem met je stem, ‘goed zóoo’.
Ik ben geen voorstander om het paard, als het draaft, als beloning een klopje of een aaitje op de hals te geven. Omdat vaak de precaire balans van de beginnende ruiter wordt verstoord. Een welgemeend ´goed zooo!´ heeft de zelfde kracht als een kriebeltje op de manenkam.
in galop aanspringen
Door tijdens buitenritten de draf te versnellen gaan paarden meestal eenvoudig op eigen initiatief in galop. Echter dit is niet in galop aanspringen. Want tijdens het versnellen in de draf vallen de paarden in galop. Daar staat tegenover dat tijdens het aanspringen in galop het paard vanuit draf met een sprongetje in galop springt.
Om een galop vanuit een draf te beginnen, zonder rekening te houden met op het juiste voorbeen aanspringen. Ga je eerst doorzitten. Daarna geef je de stemhulp; ‘gaaalóp’, terwijl je het paard tegelijkertijd met de kuiten aandrijft. En hem een paar seconden tegenhoudt, door de ellebogen iets naar achter te bewegen. Dit om te voorkomen dat hij de draf versnelt. Hierop beweeg je de kuiten een paar maal vanuit de knieën stevig tegen de ronding van de buik. Terwijl je hem met de teugels tegenhoudt. Aansluitend geef je de laatste kuithulp met het buitenbeen. Dus wel iets verder naar achter tegen de ronding van de buik aandrukken. Voel je dat hij aanspringt, laat dan tegelijkertijd de teugels los. Het buitenbeen is het rechterbeen als je in de rijbak linksom gaat.
de voorbereiding voor het aanspringen
Tijdens de voorbereiding voor de galop stop je met lichtrijden, je blijft zitten, om je benen beter te kunnen gebruiken. Hoewel in de voorbereiding om een galop te beginnen. De hals en het hoofd van het paard absoluut recht kunt houden. Maar, zodra je merkt dat je tijd hebt om aan nog iets anders te denken. Dan kun je gedurende de periode van voorbereiding voor de galop. Het paardenhoofd iets naar binnen gesteld te houden. Dus met de zijwaartse bewegende hand naar links als je linksom in de rijbak gaat. Het is genoeg als je net zijn binnen oog te ziet. Op het moment dat het paardenhoofd naar binnen is gesteld beweeg je beide handen iets naar buiten. Het naar binnen stellen van het hoofd, samen met de buitenkuit, is een voorbereiding, op het toekomstige. Om op het gewenste been in galop aanspringen.
volgende hand
Een beginner op basisniveau is meestal niet in staat om de evenwichtsbewegingen van het hoofd en hals met zijn armen, dit is met tegenkracht te volgen. Dus als deze ruiters ‘met contact’ met het hoofd proberen te galopperen, zijn hun teugels vaak te strak. Mijn voorkeur is om de teugels iets losser te laten. Hierdoor kan het paard zijn hoofd-hals vrijer bewegen en de ruiter kan zich volledig op zijn houding en zit concentreren.
overgangen naar langzamere gangen
Alle overgangen zullen op dit niveau geleidelijk zijn, dus niet abrupt. Wat betekent dat als je uit halthouden wilt galopperen. Dan eerst een paar stappen stap. Gevolgd met een enkele passen in draf, en dan kun je aan de galop beginnen. Hetzelfde doe je in omgekeerde volgorde.
Dus, als je galoppeert en je wilt het paard tot halthouden brengen. Dan maak je eerst een overgang naar draf. Na ongeveer zes draf passen, een overgang naar stap en vervolgens een overgang naar halthouden. Deze wijze van overgangen maken voorkomt ongewilde ruwheid.
wendingen rijden
Om een wending naar rechts te maken. Beweeg je je rechterarm naar rechts en leid je het paard over de ‘geplande lijn’ van de wending. De actie met de rechterarm is naar rechts en iets naar voren. Hierdoor voorkom je dat er te veel kracht op het paardenhoofd wordt uitgeoefend. Dit wordt de zijwaarts gaande hand genoemd. Bij het rijden van een wijde wending, zoals bijvoorbeeld bij een volledige cirkel als oefening. Dan kan het nodig zijn om het paard met de stem, en de kuiten aan te drijven om het tempo te behouden.
Gebruik bij het rijden van een wending of een cirkel de zijwaartse gaande hand zoals praktisch nodig is. De hand beweegt van de hals af en naar de hals toe.
Als het paard zich verzet. Dan moet je hem de hele wending met de zijwaartse hand leiden. Maar in veel gevallen zal een enkele aanwijzing voldoende zijn. En dan mag je de teugels loslaten tussen de momenten waarop je je hulpen herhaalt om het paard op de ronding te laten gaan.
de zijwaartse armbeweging
Dus om een wending naar rechts te maken. Terwijl je rechtsom gaat, beweeg je je rechterarm zijwaarts naar rechts. Je leidt het paard door de wending. De rechter onderarm beweegt dus naar rechts en iets naar voren. Dit wordt de zijwaarts gaande hand genoemd. Bij het rijden van ruime wending. Zoals bijvoorbeeld een grote volte. Kan het nodig zijn om het paard met de stem. En de kuiten naar voren te drijven om de snelheid te behouden.
de sturende binnenhand
Het gebruik van de zijwaarts gaande hand is bij het rijden van een wending of een cirkel de makkelijkste teugelhulp. Als het paard het lastig vind om op de cirkelvormige lijn te blijven lopen, kun je hem de hele wending begeleiden. Vaak zijn enkele aanwijzing met de zijwaarts gaande hand voldoende. Tussen door kun je de binnenhand steeds voor een kort moment ‘iets’ vooruitbrengen. Je nodigt het paard uit om de hals- en nekspieren te ontspannen, dit is voorwaarts neerwaarts gaan. Op het moment dat het paard buiten de cirkel beweegt. Dan breng je de binnenteugel weer iets zijwaarts om het paard op de cirkel te houden. Dit is een eerste aanzet, nog wel met grote bewegingen.
voor de hindernis
Het aanrijden van een hindernis. Met een beetje ervaring van de voorwaartse methode in dit stadium. Kun je tot springen dan 90 centimeter hoog en 70 centimeter breed springen.
de afzet voor de sprong
Liefst op een paard die de sprong rustig benaderen en een zelf een goede inschatting van het afzetpunt kan maken. Deze paarden zijn moeilijk te vinden, vaak begeleid ik beginnende ruiters en paarden die nog veel zelfvertrouwen moeten krijgen. Dus, als het paard en de ruiter nog weinig ervaring hebben de dan maak ik de oefening zo eenvoudig mogelijk. Totdat de ruiter het principe begrijpt en het paard zelfvertrouwen heeft. Het s ideaal als het paard de vrijheid heeft om ongestoord de hals en het hoofd te gebruiken. Zulke paarden stellen de ruiters in staat absoluut passief te zijn. En hun aandacht volledig kunnen richten op hun houding en zit.
passief over de sprong
Als er tijdens het aanrijden van een hindernis een bepaalde mate van controle met de teugels nodig is. Dan moeten de controle op ongeveer drie passen voor de hindernis stoppen. Vanaf dat moment en tijdens de sprong moet de ruiter volledig passief zijn. En het paard de volledige vrijheid geven om op een natuurlijke manier over de hindernis te springen.
Dit zijn alle hulpen voor het basisniveau waarmee de voorwaartse methode je de eigen kan maken. En wel zonder het paard te pijnigen of te beledigen.