Bijgewerkt op 04 november 2020
De ruiter kan door middel van zijn kuiten en handen aan het paard duidelijk maken wat hij wil. De kuiten hebben een ondersteunde taak (denk aan; stelling, tempo en takt) én voorwaarts drijvende werking. De handen geven het tempo, de richting en de mate van verzameling aan.
De inwerking van de kuiten, de handen en het bovenlichaam komen er op neer dat:
1. de kuiten een zelfbeweging van het paard oproepen,
2. de handen de opgeroepen beweging regelen en richten en
3. het bovenlichaam de bewegingen van het paard begeleidt.
Paardrijden is alleen mogelijk bij een paard in beweging, daarom is de meest elementaire en tevens belangrijkste inwerking van de ruiter op het paard aandrijven.
Wanneer je vraagt; Wat is aandrijven eigenlijk? Dan zal het antwoord vaak zijn; Knijpen met de kuiten. Hiermee wordt wel gezegd hoe je aandrijft maar niet wat aandrijven eigenlijk is.
Aandrijven is primair een uiting van de wil van de ruiter om voorwaarts te gaan of, in beweging zijnde, de gang te versnellen. Hij maakt die wil kenbaar door het aandrukken van de kuiten en zal door met de hand de spanning in de teugels iets verminderen, aan het paard onbelemmerd toestaan zich voorwaarts te bewegen, respectievelijk sneller te gaan.
In het begin moeten de handen toestaan wat door de inwerking van de kuiten wordt opgewekt. In een gevorderd stadium van de opleiding zal het voorkomen dat de kuiten meer inspanning vragen van het paard en dat de handen niet toestaan dat de opgewekte grotere activiteit zich op natuurlijke wijze uit in sneller gaan. De hand vangt dus de voorwaartse drang op: ze biedt weerstand aan de voorwaartse beweging; de opgewekte meerdere activiteit uit zich nu niet in snelheid maar in meer verheven gangen.
Samenwerken van de elkaar tegengestelde hulpen: aandrijven en aanhoudende hand, geeft alleen dan een goed resultaat als de ruiter begrijpt en voelt wat het verschil is tussen de werking van de handen bij; 1. opvangen en tegenkracht en bij 2. trekken. Zonder dit begrip en dit gevoel is het niet mogelijk een paard ‘van achter naar voren’ te rijden, laat staan een verzamelde houding. Is de gewenste houding verkregen en vallen daarna de samenwerkende hulpen voor die houding vereist waren weg, dan is het paard vrij een andere meer natuurlijke houding aan te nemen. Ook het geven van de gewichtshulp zal in overeenstemming moeten zijn met de andere hulpen.
Hoe gecompliceerd de verschillende hulpen in onderling verband zijn, zoals bijvoorbeeld het rijden van zijgangen, hoe hoger zullen de eisen zijn die gesteld worden aan de rijtechniek en het gevoel van de ruiter.
De juiste samenwerking van de hulpen leid tot:
1. evenwicht,
2. aanleuning,
3. impuls.
Uit bovenstaande is op te maken:
- Dat de houding, de gewichtshulp, van de ruiter volledig ten dienste staat de communicatie met het paard, die gaat via de kuiten en de handen.